Een gedeelte uit het Dagboek van de toen 11-jarige Tiny Aarts
“De laatste dagen van de oorlog en de eerste dagen na de bevrijding”
Foto links: Tiny, Drika en Frans Arts en Tony Pas bij de Duitse Panthertank op Alvershool
De tekst van de elfjarige Tiny volgt hieronder:
Maandag, ..….vliegtuigen en die wierpen lichtkogels af. Heel Eindhoven stond in het licht maar het waren de Duitsers die toen Eindhoven bombardeerden want daar zaten de Engelsen. Het was een heel zwaar bombardement. Er zijn toen onder de burgerbevolking zeer veel doden gevallen. De Duitse tanks hadden ’s middags Eindhoven willen heroveren maar ze konden bij Soeterbeek niet over de houten brug met de zware tijger-tanks. Op de brug staat nu nog een gedicht hierover: “God spaarde ons dankzij deze zwakke brug. Haar zwakheid was haar kracht”. Hier moest de ‘mof’ terug.
Dinsdag was een wat rustigere dag; we hoorden ze toen in Son en Best wel schieten. ’s Morgens kwam Cor terug uit zijn hennenkooi. Hij zei: “ik ga daar niet meer naar toe, dan moeten ze mij hier maar meenemen”. Bertus onze buurman kwam bij ons en zei “Zullen we toch maar niet samen een schuilkelder gaan graven?” Eerst hadden we gezegd we blijven in de kelder zitten als het moet. Ons moeder had daar al de aks en schoppen ingezet ingeval we ons zelf uit moesten graven. Nu dan zullen we dat maar gaan doen. De sloot werd dieper uitgegraven daar allemaal hout overeen en dan nog een berg zand erover. Maar we moesten er dan ook met drie gezinnen in. Bertus, met vier kinderen en zijn vrouw Cor. Cor moest in oktober van het vijfde kind bevallen. Ook hun grootmoeder Mie en mijn zus An. An moest ook haar tweede kindje krijgen en samen waren we dan ook met vijftien mensen. An had de hele kinderwagen vol geladen met spullen. Als we moesten vluchten zouden we die meenemen, kleren en spullen werden in de grond begraven en in de ‘mutsert mijt’ (dat is een hoop gebonden en opgestapeld dun hout). ’s Avonds gingen we allen beneden slapen. Moeder wilde niet hebben dat we naar boven gingen. We hoorden in Son en Nederwetten steeds schieten, en je zag de lichtflitsenoveral.
’s Woensdagmorgen leek het nog steeds hetzelfde. Ik was de peren aan het oprapen. Van die lekkere ‘klaps’, daar hadden we een grote boom van. Daar zag ik opeens een stuk of tien Duitse soldaten aankomen; ze liepen bij ons achter het huis en ze moesten melk hebben om te drinken. Dat was voor ons zo vreemd om die vermoeide soldaten te zien staan. Bertus Donkers kwam met zijn gezin die dag bij ons wonen. Ze durfden niet goed meer thuis te blijven. “Komt er in”, zei ons moeder. We eten wel allemaal samen. Melk voor pap hebben we in ieder geval genoeg, en allemaal samen is toch veiliger met al die kleine kinderen, en je voelde de dreiging boven je hoofd.
Dan kwam de donderdagmorgen: “ik ga meteen brood bakken”, zei ons moeder “dan kunnen we er weer een paar dagen tegen”. Met zijn allen waren we aan het werken om te eten te hebben en zenuwachtig waren we allemaal. Na het middageten was het weer wat praten. Mien van de Water kwam ook even buurten. Die waren met het hele gezin naar Janus de Prous verhuisd. Ze wilden niet graag langs de grote weg blijven wonen, daar kwamen nog steeds Duitsers langs. Toen we bij ons langs het huis stonden te praten, zagen we bij Van de Water een stel Duitsers naar binnen gaan. Mien zei “ik ga er naar toe anders nemen ze alles mee”. Ons moeder zei nog “doe dat toch niet, dat is veel te gevaarlijk”, maar ze ging toch kijken. Zij durfde dat. Even later kwam ze terug. “Ze kwamen kijken of er wat te eten was”. Mien had ze wat gegeven en toen gingen ze weer weg. Het was niet helemaal ten kwade. Zo stonden we nog wat met z’n allen te praten en opeens zagen we daar op het Broekeind Engelse tanks aankomen. “Nu ga ik toch maar vlug naar ons moeder”, zei Mien, “want dadelijk beginnen ze misschien te vechten”, en wij gingen met zijn allen de schuilkelder in behalve mijn broer Frans, die ging in de maïs staan om te kijken. Toen hoorden we steeds schieten. “We zullen maar even wat bidden dan worden we allemaal wat rustiger”, zei ons moeder. In de schuilkelder konden we net om de ander tegenover elkaar zitten. Even later zei onze Frans: “Nu komen over de velden allemaal Duitse tanks aan, ze zijn al over de loop (Hooidonkse Beek), het zal er dadelijk opgaan”. Ineens riep hij “kom allemaal uit de schuilkelder!, want ze komen er recht op aan en ze rijden alles omver”. Zelfs de dikke fruitbomen in de boomgaard. “Vlug maar!” Ze kwamen over de mesthoop en toen over de schuilkelder. We stonden er net allemaal naast. Een jongen van Bertus Donkers moesten we er nog uittrekken en daar zakte alles in. Moeder had het beeld van de heilige Antonius, dat was haar speciale vriend en voorspreker, mee in de schuilkelder genomen en ook de heilige Gerardus. “Deze beeldjes zijn helemaal kapot maar ons hebben ze beschermd”, zei ons moeder. Toen stonden we allemaal buiten in het veld en de tijgertanks tussen ons en het huis in. Ze reden zo dicht mogelijk achter de huizen door dan vielen ze minder op. Waar zullen we toch blijven? We zullen maar ginds naar de bossen vluchten en dan naar Nuenen naar de Engelsen. Er werd zo ontzettend geschoten dat wij daar met zijn allen tussen door gelopen hebben en er niemand is gewond geraakt, is niet te geloven.
Grootmoeder Donkers had haar klompen nog in de schuilkelder. Ze liep op haar kousen mee. Ze werd die dag juist vijfenzeventig jaar. We keken nog eens om en we zagen het overal branden. Het was afschuwelijk. De boerderij van Jan van de Water stond in brand, en van Toon en Broer van Moorsel. Bij de boerderij van De Laat stond een tank te branden. Een paar honderd meter voorbij ons huis stond een tank in brand en wij liepen maar door. Mijn broer Frans stampte met geweld de prikkeldraad stuk zodat we er door konden en de kogels floten door de lucht. We keken nog eens om en ook bij De Louw, de buren aan de andere kant, waren aan het afbranden. “Het geeft niets, al hebben we niets meer, als we maar samen mogen blijven” zei ons moeder. Door de velden liepen we langs Van Wijlick, die zei “blijf toch hier!” maar wij deden dat niet; wij wilden naar de Beekstraat daar was het vrij, dachten we. En dan konden we naar Cor haar moeder gaan. De gevechtswagentjes stonden allemaal met hun kanonslopen uit de bossen gericht zoveel allemaal langs elkaar. Wij liepen er onder door. Ze schoten over ons heen. Ineens kwamen er bij het Buisman’ s ven een paar Duitse soldaten bij ons en wij mochten niet meer verder. We moesten daar gaan liggen of zitten. Onze Frans ging zo een eindje aan de kant zitten en ons moeder zei “blijf toch hier, dadelijk schieten ze je nog dood”.
Als ik over vluchten en vluchtelingen hoor, denk ik terug aan ons en de kinderen waar we niets voor bij ons hadden. Geen kleding, geen eten. Als er een kleintje in zijn broek had gedaan, werd het er zo weer uitgeschud en met gras afgeveegd. Al wat we klaar hadden gezet om mee te nemen stond er nog. We hadden er geen tijd voor gehad. We zaten daar af te wachten wat er met ons zou gebeuren. Eindelijk hadden ze beslist wegvoeren naar Helmond achter het front. We moesten in een lange rij achter hen aan lopen dat was voor het gevaar van het schieten van overvliegende gevechtsjagers. Nog een paar soldaten achter ons en daar ging het heen waar zullen we toch terecht komen? In heel Gerwen weet niemand waar wij gebleven zijn. Zagen we maar iemand. Toen we een eind gelopen hadden, stond er een Duitse officier die vroeg wat die soldaten met ons moesten, dit zijn toch vluchtelingen? Toen we dat hoorden vielen we op onze knieën om te vragen of we daar naar die boerderijen mochten die daar in de heide stonden. Twee boerderijen van familie Van Rooij en familie De Groot. “Breng ze daar maar naar toe”, zei hij. Wat waren we blij. In de eerste boerderij hadden de Duitsers hun hoofdkwartier. In de stal stonden de tafels netjes gedekt voor het eten, daar konden we niet terecht. Dan maar naar de volgende boerderij. Dat was bij familie De Groot. Mogen we hier binnen komen? Komt erin, komt erin, wij zijn blij dat we jullie kunnen helpen want wat is er in Gerwen toch aan de hand? Het is net of alles in brand staat. Al hun beddengoed werd naar beneden gehaald en op de grond gelegd. Wat waren we blij dat we even konden rusten. Ons vader zei: “ik zal daarginds de koeien maar gaan melken, dan hebben we melk om pap te maken”. Het scheten in Gerwen ging nog steeds maar door. Het was een rode gloed aan de horizon. ’s Avonds wilden ze daar hebben dat we met hen in de loopgraven gingen. Die hadden zij gegraven. Ik had geen jasje aan, niemand van ons trouwens. Moeder sloeg haar schort over mij heen voor de kou. In september is het al behoorlijk koud ’s avonds. “Oh moeder, laat ons hier toch uit gaan, ik durf niet in die schuilkelder. Dadelijk komen die tanks weer en zitten we hier allemaal in. Toen zijn we weer naar binnen gegaan. Het werd steeds iets rustiger, en het schieten was opgehouden. Daarna hoorden we weer tanks en nu in een lange rij terug over de Helmondse Dijk achter Helmond. Later heeft die hele tankbrigade nog maanden in de Peel gevochten en zijn daar ook vele doden gevallen en huizen vernield.
’s Morgens (Vrijdag) was er geen een Duitser meer te zien. Ons vader en Bertus Donkers zeiden “we zullen eens proberen of we naar huis toe kunnen en dan komen we dadelijk weer terug”. Ze waren goed en wel weg en daar kwamen andere mensen uit Nuenen zeggen dat we vrij waren, maar in Gerwenwaren doden gevallen, ze zeiden bij De Louw. We zeiden dat zijn onze buren aan de andere kant. Ook grootmoeder Donkers hoorde dat en ze zei: “Als het mijn dochter maar niet is, want die kan er niet tussen uit met zo’n groot gezin”. Maar erg genoeg was het wel zo. Vader en moeder nog drie kinderen waren zwaar gewond. Nog een moeder (Van Heeswijk) uit de buurt was overleden en haar man was zwaar gewond geraakt. Zij zaten bij de familie De Louw in de schuilkelder. De buren gingen steeds met een paar families in de schuilkelder bij elkaar zitten.
Toen gingen we met zijn allen naar huis. We wachten niet meer tot ons vader ons kwam halen. We liepen door de Beekstraat en in de Dreef lag het nog vol met kisten munitie. Toen we bij De Louw kwamen, lag het huis nog te smeulen en niemand was er te zien. Het was zo triest. Waar zouden ze toch allemaal zijn, vroegen we ons af en grootmoeder huilde zacht en wist het ook niet meer. Dan kwamen we bij de tank die uitgebrand was, en er lag een dode soldaat naast. De anderen waren nog in de tank en er lag ook een revolver bij. Mijn broer wou die pakken. “Laat liggen, laat liggen … en blijf ervan af. Ik wil geen geweer of kogels meer zien” zei ons moeder. De dode soldaat heeft daar nog een paar jaar begraven gelegen tot men hem is komen ophalen voor het kerkhof in IJselsteijn.
Toen we thuis aankwamen, was er bij ons niets gebeurd. De tafel stond nog klaar om aan het eten te gaan. Een paar ramen waren eruit en wat kogels tegen de muur geketst. Ons vader zei “ik was maar direct de koeien gaan melken, ze stonden zo te loeien. Ze konden de melk niet meer ophouden”, dat deed pijn. Ook bij Donkers was niets gebeurd. Die had zijn geld en papieren tussen de rode kool gelegd in de tuin maar het lag er nog allemaal. De appelbomen in de tuin waren bijna allemaal omgereden door de tanks. Ze verwachtten, denk ik, dat er iemand achter zat. Maar wij zijn er nog allemaal en dat is alles.
Maar nu waar is ons Coba? Die woonde in Nuenen en was met Tijn de Louw getrouwd. Zouden zij het al weten van hun thuis, maar daar kwam hij aan. Het is bij ons verschrikkelijk. Ons moeder dood, ons vader en ons Dina zijn heel zwaargewond. Ik denk dat ze het niet halen. Onze Martien en onze Piet zijn ook zwaar gewond en ze kunnen geen van allen nog zien. De anderen zijn door de sloten naar Van Hardenbroek gevlucht in de kelder. En nu zijn ze bij de zusters in het Klooster. Ze hebben niets meer want alles is verbrand. Ons Moeder had het geld bij zich en dat is ook weg. Wij maken het allemaal goed maar zijn ook moeten vluchten naar het Eeneind. Ze woonde op de Ouden Dijk en daar was ook nogal flink geschoten. Hun buurvrouw was in de gang van het huis dood geschoten. Maar nu ga ik weer vlug naar het ziekenhuis en kijken wat er geholpen moet worden. Later hoorden we dat pater Van Maasakkers en een verpleegster rond hadden gegaan in het vuurgevecht of ze konden helpen en die had hen gevonden. Hij is toen weer naar andere buren gegaan die zijn toen gekomen en hebben de gewonden op een ladder naar hun huis gedragen ook met gevaar voor eigen leven.
’s Middags gingen we in Gerwen kijken en bijna ieder huis was beschadigd en de ramen lagen eruit. Ook was er een stuk uit de kerk geschoten. Ook het orgel was geraakt. Iedereen was aan het ruimen en je kon bij Raessens hout halen om voor het raam te timmeren. In het akker en in de zigge lagen dode soldaten in hun schietputten. Die hadden de mensen uit Gerwen daags van tevoren nog moeten graven met veel schrik en hard werken.
’s Avonds had ons moeder al het beddengoed in de kelder gelegd. Daar moesten we allen maar gaan slapen. We waren nog steeds bang dat de Duitsers terug zouden komen.
Op de foto een kapot geschoten Sherman tank voor de afgebrande boerderij van Jan van de Water, Gerwenseweg 14