door Ria van Bakel
Als gedoopt kind in een katholiek gezin van 10 kinderen opgevoed. Volgde de Lagere School in Nuenen vanaf 1941.
Op kleuterleeftijd werd gestart met onderwijs aan de lagere school in Nuenen. Het was een school onder begeleiding van zusters van JMJ, de kloosterorde die woonachtig was in het klooster aan het park.
Links de RK meisjesschool/bewaarschool, dat aan het Klooster vast lag. Tegelijk met de ingebruikname van het klooster in 1887 starten de zusters van JMJ een bewaarschool en een RK meisjesschool, de H. Hartschool met 101 leerlingen. Hiervoor zijn 4 lokalen beschikbaar, 3 voor de lagere meisjesschool en 1 lokaal voor 83 kleuters in 2 klassen. Links ervan is de ommuurde speelplaats. De school is 29 jaar lang in functie. Toen wordt de nieuwe H. Hartschool aan de Kloosterstraat gebouwd als meisjesschool, ook geleid door de zusters.
Er was een speelplaats met enkele bomen. Buiten waren de kinder-wc’ s. Heel onhygiënisch, zonder doorspoeling, dat bestond nog nergens. Er werd gezegd dat wij onze handen op onze knietjes moesten leggen als wij het toilet gebruikten. Je mocht niet kijken wat je deed. Dat wil God niet. Binnen waren twee lokalen voor de bewaarschool, zoals die toen heette. Heel hoge vensterbanken, je kon niet zien wat er buiten was. Het aantal kinderen per klas was ver over de 50, we werden letterlijk bewaard daar.
We deden allemaal hetzelfde , geen variatie in aanbod van activiteiten. Ik herinner me daar niets van. Ik weet dat er een grote kast stond met daarin allerlei leuke voorwerpen van papier. Achter glas. De kinderen mochten dat nooit maken.
Er werd veel gebeden, uitgelegd hoe offertjes te brengen om daardoor later in de hemel te komen. Dat was aantrekkelijk, daar wilde ik wel naar toe dus ik deed erg mijn best een goed kind te zijn. Er werd veel verteld over Jezus en God. Ik luisterde toen al heel goed naar die verhalen. Wij leerden ook de rozenkrans te bidden. Ook over heilige kinderen die goed leefden en geen zonden deden. Er werd hardnekkig gezegd: Je kunt niets zonder God. Alles wat je vraagt krijg je. Hij kan alles. Zonder God kunnen wij niets. God ziet alles en weet wat je doet. Altijd en overal. God huilt ook als je stout bent. Hij heeft dan veel verdriet. Ik had best wel lang gebeden voor iets en verwachtte dat ook te krijgen. Niet dus. Het antwoord van een priester was toen ik vroeg hoe dat kon. Je zult verkeerd gebeden hebben. Mijn eigen schuld.
Ik droeg vaak kniekousen die dikwijls afzakten. “kousen omhoog trekken, blote benen is niet netjes.” Ik stroomde door naar de eerste klas en telkens een jaar verder. Daar werd de godsdienstige vorming intenser en strenger. Er werd verteld dat we schuldige kinderen zijn en verkeerde dingen doen. Dat je aan God moet vragen of hij niet boos zal zijn als je beloofde beter je best te doen.
De voorbereiding van de Eerste Heilige Communie startte. Dat was al met je zesde jaar. We leerden hoe we moesten biechten. Alle verkeerde dingen moet je dan vertellen. Wat doet een kind zoal verkeerd? Je moest eerst een gewetensonderzoek doen. De zusters hielpen je daarbij. En als je dan spijt hebt van je zonden en je belooft dat je het nooit meer zult doen dan vergeeft God je alles. Maar het nooit meer doen was best wel moeilijk. Daarom kon je ook steeds weer gaan biechten. Wat een geluk. Ik was altijd bang dat de priester me aan zou spreken na de biecht op wat ik toch wel verkeerd had gedaan. We gingen ook met de school biechten. De zusters zaten dan achter de kinderen te wachten. Tot je weer gezuiverd uit de biechtstoel kwam.
De avond voor ik moest biechten voor mijn eerste communie lag ik in bed te huilen. Mijn vader kwam welterusten zeggen en vroeg waarom ik huilde. Ik ben bang dat de pastoor morgen boos op mij wordt als hij mijn zonden hoort! Dat was pastoor Aldenhuizen, een oude man in mijn ogen. Mijn vader heeft mij getroost, hoe, dat weet ik niet.
Wij hadden thuis een kinderboek over het geloof. Met plaatjes die er niet om logen. Er was een pagina, daar stond een jongetje op met een heel zwart zieltje. Dat zag je door zijn trui heen. Hij keek ook heel verdrietig. Die moest hoognodig gaan biechten. Het plaatje liet zien dat hij in de biechtstoel ging. Toen hij er weer uit kwam was zijn zieltje weer helemaal schoon. En hij lachte uitbundig. Ook dat kon je goed zien. Wat een geluk voor de kleine zondaar. Gered door de biecht.
In de kerk zaten de jongens rechts in de banken, de meisjes links. Denk niet dat een meisje tussen de jongens ging zitten. Daar werd streng op gelet. Je zou niet durven. Er werd gecollecteerd tijdens de mis. Iedereen gooide een cent in het collectezakje. Niet meer, dat was normaal. De kerkbanken werden verpacht. In de middengang waren de plaatsen het duurst. Wij pachtten een bank opzij. Ik weet nog de volgorde van de mensen die een bank pachtten. Eerst de kerkmeesters, dan ene De Rooy, Raessens, v.d. Ven, dokter Wolters, Andre van Wijk. Mensen die geen bank konden betalen, moesten achterin opzij zitten in lage kleine bankjes. En zij moesten, bv. met Kerstmis, op tijd komen anders was er geen plaats meer.
Er liep een man door de kerk met een lans en in een uniform. Heel indrukwekkend. Hij had een sjerp om zijn borst met daarop de woorden: eerbied in Gods huis. Ik dacht altijd dat hij me zou steken als ik iets oneerbiedigs deed. Ik was werkelijk bang van hem. De meisjes moesten ook altijd een muts of hoed op. Er was tegenover de kerk een hoedenwinkel. Smits heette de eigenaar. Daar zijn mijn vier zusjes en ik vaak een muts of hoed gaan kopen. Het was er altijd druk. We hadden ook jongens en meisjesscholen.
Als je ter communie ging, mocht je vanaf middernacht twaalf uur niet meer gegeten of gedronken hebben. Je moest nuchter zijn. Een keer had ik gegeten en toch ter communie gegaan. De kinderen vertelden dat tegen de zuster en ik moest op het matje komen. Ze vroeg me of ik het expres had gedaan. Oei, zondares….Zij wilde er ,denk ik, een doodzonde van maken.
Wij woonden niet ver van de kerk maar ik nam altijd brood en melk mee, omdat je immers nuchter moest zijn. Na de mis ging ik naar school en at daar mijn ontbijt. Iedereen deed dat. Het Rijke Roomse leven…. De zuster zei eens tegen mij: kind van zo’n heilige moeder. Waarom ze dat zei weet ik niet. Misschien omdat mijn moeder 10 kinderen had gebaard?
We leerden de rozenkrans op een speciale manier bidden. Bij het onze vader zei je: Zoals het hert smacht naar de bron, zo verlang ik naar u o mijn God. En bij de kleine kraaltjes, de weesgegroetjes, moest je zeggen: Jezus God van liefde, ik verlang naar U. Ik mocht dat voor de klas komen doen. Dat hele gebed stond ik boven op een stoel dat op te zeggen met de rozenkrans in mijn hand. Ik had het foutloos gedaan en kreeg een mooi prentje.
Er werd ons ook een garantie geboden om zeker in de hemel te komen. Dat ging zo. Je moest elke eerste vrijdag van de maand naar de mis en ter communie gaan. Negen maanden achter elkaar, zonder onderbreking. De non noteerde dat. Dan verdiende je een aflaat en dat betekende: je sterft niet in ongenade. Als je dood gaat ga je recht naar de hemel. Dus dat was een vrijkaartje. Voor de zekerheid heb ik dat veel meer dan een keer gedaan. Dus….mijn plekje daarboven is gekocht en ik geloofde het…ik zou niet anders durven….Toen ik als 40 jarige dat nog steeds geloofde zei een pastoor: geloof jij dat? Wat heb jij een kinderlijk geloof. Maar wie had me dat aangepraat? Van wie moest ik dat geloven?
We leerden ook de catechismus. Een klein boekje met vragen en antwoorden die alles vertelden over het geloof. Hoe je te leven hebt en wat je moet doen om niet uit Gods genade te vallen. Er waren zwarte en rode vragen. De eerste zwarte vraag was: waartoe zijn wij op aarde? Het antwoord was toen: om god te dienen en daardoor in de hemel te komen. Bij een latere druk stond er bij dat je ook eerst hier gelukkig mocht zijn. De rode vragen waren moeilijker en voor de hogere klassen. En die waren tevens voor de voorbereiding voor de plechtige communie. De zwarte vragen waren voor de lagere klassen. Je moest die antwoorden van buiten kunnen opnoemen als men daarnaar vroeg. Jaarlijks was er een prijs te winnen voor een kind dat bij de plechtige communie alle vragen goed beantwoordde. Dat werd verkondigd via de preekstoel. Frappant dat dat altijd een kind was van een rijke boer. We leerden ook uit een boekje de attributen die in de kerk gebruikt werden. Het liturgieboekje. Woorden als manipel, kazuifel, monstrans, pateen, tabernakel, misoffer, kelk, ampullen, amict, superplie, albe, wierookvat, godslamp. Het verbaast me dat ik het nog weet.
De plechtige communie was de vernieuwing van de doopgeloften. Het was de bevestiging dat je herhaalde dat je gedoopt wilde worden toen je geboren werd.
Na de zesde klas had je ook nog het Vormsel. Dan kwam, bij uitzondering, de bisschop en sloeg je tot ridder in het geloof. Om je nog meer bewust te maken dat je katholiek bent. Hij gaf je dan letterlijk een tik tegen je wang. We moesten daar erg om lachen.
Door deze dingen die er gebeurden is bij mij een grote angst voor God ontstaan. Waar ik nog heel veel jaren last van heb gehad.
Er werd in de kerk gepreekt door een diaken die heel hard riep: Het kwaad zit in de mens. Dat zegt Jezus van Nazareth!! Dan is het toch gewoon dat je alles fout doet. Ik voelde me altijd schuldig, ik ben slecht, ik doe alles fout.
Ik ben het grootste deel van mijn jeugd elke dag naar de kerk gegaan. Uit vrije wil, niet gestuurd door mijn ouders. ik durfde het niet te laten. Altijd via de Mis vriendje met God willen worden. Maar ja,,,, ik was slecht.
Na de lagere school ging ik naar een internaat. Daar was de geloofsopvoeding nog een graadje erger . Weer met zusters van JMJ. Met het gevolg dat het een grote druk en angst bij mij teweeg bracht. We gingen dagelijks naar de kapel. Elke morgen was er om half zeven, voor de mis ,een overweging. Een verhaaltje van een bijzondere heilige die zonder klagen veel ellende meemaakte. Zo konden wij tot bezinning komen. Er was een leerling heel erg ziek en we mochten zo maar de hele dag naar de kapel om voor haar genezing te bidden. Er werd gezegd dat je het smeekgebed moest bidden. Dat was met je armen omhoog bidden, heel lang, tot het pijn deed. Dan luisterde God zeker. Ik was 12 jaar. Dat deed ik dus, ik hield het bijna niet vol maar het meisje werd beter en dat had ik gedaan. Alles wat je aan God vraagt krijg je immers!
Toen ik 20 jaar was en als kleuterjuf werkte, weer bij de nonnen, bracht de zuster altijd koffie in de klas. Op een dag had zij een dienblad met een kop koffie en een suikerpot. Zij reikte mij het dienblad aan en keek opvallend de andere kant op. Ze zei: hier is je koffie en als je een offertje wilt doen neem je geen suiker. Ik zal niet kijken.” Het was vastentijd. Waarop ik antwoordde: “kijk maar gerust zuster want ik neem dubbel suiker.”
Ik durfde ook nooit te gaan zwemmen zonder een scapuliermedaille om. Ik zal uitleggen wat dat is.
Een scapulier is een relikwie, een deeltje van een heilige, of een ander voorwerp, maar wel van een heilige. Een stukje stof of dergelijke dat van die heilige was geweest, dat je om je nek kon dragen. Die heilige zou je dan extra beschermen is mij wijsgemaakt. Hoe kwam men aan die relikwieën? En ik was bang te verdrinken zonder scapulier om. En ik ben er van overtuigd dat ik daarom nog steeds leef.
Het heeft me in mijn verdere leven veel moeite gekost om deze godsdienstige opvoeding los te laten. Maar het is me gelukt!!! Door voortschrijdend inzicht en deskundige hulp.
Opgetekend november 2024. Ria van Bakel. 20-02-1937